Is het zo erg? Nee, veel erger!
Ik ben in 2008, toen ik ruim 30 jaar voor de klas stond, geïnteresseerd geraakt in (onderwijs)management, omdat ik in aanraking kwam met het werk van Jaap Peters, één van de pleitbezorgers van het “slow management”. Deze term is ontleend aan het begrip “slow food”, als tegenhanger van “fast food”. Je moet dit zien als het verschil tussen een driesterrenrestaurant en Mc Donalds. “Slow management” is dan de tegenhanger van “fast management”. In managementland spreekt men ook van: Het Angelsaksisch managementmodel, doelend op de Verenigde Staten en grote delen van West Europa, ook Nederland en het “Rijnlands managementmodel”. Kort door de bocht zou je kunnen stellen – en ik hoop daar in latere bijdragen op terug te komen – dat het Angelsasksische model tot grote bloei is gekomen in productieprocessen van goederen en vanwege dat succes ook geschikt werd geacht voor non-profit activiteiten en dienstverlening. Omdat ik regelmatig boeken aanschaf via een uitgeverij van managementboeken online, ontvang ik van deze uitgeverij een meer dan lezenswaardig magazine met natuurlijk aanbevelingen van nieuwe uitgaven, maar ook artikelen en interviews. In de aflevering van juli 2010 werd ik getroffen door een interview met René Ten Bos, provocatief filosoof. Hij is hoogleraar wijsbegeerte bij de afdeling managementwetenschappen van de Radboud Universiteit en directeur van adviesbureau Walbos. “Heel veel managers en professionals kennen hem; hij is een graag geziene gast in sprekersland”, aldus de inleiding.
Ten Bos analyseert beide modellen in vogelvlucht. Ik citeer een gedeelte van dat interview. Dan citeer ik uit een informatieblad voor directies, bestuurders en toezichthouders in het primair onderwijs THEMA, juni 2010 nr.84. Het gaat om een themanummer: “Wet – goed onderwijs, goed bestuur – minimumeisen voor kwaliteit .Het artikel is van de hand van Carla van Rhebergen en Anja van Andel. Na lezing moet je de titel van dit blog nog eens herkauwen.
René ten Bos: Hij stelt dat er een conflict is tussen functie en persoon.
Mensen in organisaties zijn functionarissen, maar willen als persoon worden aangesproken. Dat persoonlijke wordt ontzettend ‘gehyped’. Organisaties maken er handig gebruik van. Medewerkers moeten gelukkig en blij zijn en enthousiast op hun werk.
Kijk maar in advertenties waarin enthousiaste, energieke, stressbestendige medewerkers worden gevraagd. Medewerker mag ook vervangen worden door meeloper! (G.C.)
Want……dat is een voorwaarde voor succes. Maar het mag niet te erg worden. Je moet als persoon niet teveel buiten je rol gaan. Wee degene die zich niet aan protocollen houdt. Neem de arts: als deze zich aan de richtlijnen houdt en de patiënt overlijdt, is er niets aan de hand, maar wee je gebeente als hij er zich niet aan heeft gehouden. Dan is het huis te klein.
Een groot probleem in organisaties dat hiermee samenhangt, is de sturing op resultaat. Dat ontstond door de toenemende invloed van accountants. Die gingen deel uitmaken van de leiding. Zij stelden de resultaten centraal met als gevolg dat zij en de rest van de leiding het zicht op de werkprocessen verloren. De cijfers overheersen.
Je hebt producten en diensten. Bij producten zijn productie en consumptie gescheiden. Daar kun je dus standaardiseren en het resultaat meten. Bij diensten is dat anders Daar lopen productie en consumptie door elkaar, dus je kunt daar minder goed standaardiseren. Dienstverlening is mensenwerk. Toch probeert men de dienstensector te modelleren naar de productiebedrijven. Dat wil dus niet. Waar dit vandaan komt? Gemakzucht. Processen zijn veel complexer en ingewikkelder dan resultaten. Het kwalitatieve is gewoon moeilijker dan het kwantitatieve. Een getal is eenvoudig. Moeilijk is om in een klas met kinderen die lastig leren, orde te houden en ze dingen bij te brengen. Dat is echt moeilijk. Niet de getallen. Dat is gemakkelijk. Maar ‘boven’ in het management doet men maar alsof dat werk in de klas niet het echte werk is. Dit leidt in scholen, maar ook in andere organisaties, tot totale vervreemding van de werkvloer.
René ten Bos schetst hier een beeld van wat er gebeurd als je het Angelsaksisch managementmodel kritiekloos invoert in dienstverlenende organisaties. Als je diensten gaat benaderen alsof het producten zouden zijn, gaat het grandioos mis. Dan nodig ik je nu uit kennis te nemen van de inzichten van onze wetgever; het ministerie van onderwijs. Ik citeer integraal : Lees met bovenstaande in gedachte en genie!t?
WET ‘GOED ONDERWIJS, GOED BESTUUR’ – MINIMUMEISEN VOOR KWALITEIT.
De wet ‘Goed onderwijs, goed bestuur’ is inmiddels gepubliceerd in het Staatsblad en treedt waarschijnlijk per 1 augustus 2010 in werking. Deze wet kent vier hoofdlijnen. In THEMA van april 2010 behandelden we één van de hoofdlijnen, de scheiding tussen bestuur en intern toezicht. In deze tweede THEMA over de wet: ‘goed onderwijs, goed bestuur’ behandelden we de eerste hoofdlijn: de minimumeisen voor onderwijskwaliteit als bekostigingsvoorwaarde. We gaan in op wat dit voor de diverse lagen in onderwijsinstellingen betekent en bespreken een bredere visie op kwaliteit De wet ‘Goed onderwijs, goed bestuur’ kent vier hoofdlijnen:
1. Minimumeisen voor de kwaliteit van de scholen, die consequenties kunnen hebben voor de bekostiging.
2. Aanwijzing door de minister bij bestuurlijk wanbeheer.
3. Scheiding bestuur en intern toezicht.
4. Wettelijke basis voor sectorcodes.
Het belangrijkste oogmerk van de wet is om als overheid slagvaardiger te kunnen optreden bij ernstig of langdurig tekortschieten van de onderwijskwaliteit of bij bestuurlijk wanbeheer bij één of meer scholen.
Wet goed onderwijs, goed bestuur
Aan het begin van het nieuwe schooljaar 2010-2011 is de Wet goed onderwijs, goed bestuur (Staatsblad 2010, nrs. 80 en 282) van kracht geworden. Deze wet geldt voor het primair en voortgezet onderwijs en bevat een aantal wijzigingen in de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). De wetswijziging kent twee pijlers: goed onderwijs én goed bestuur. De gevolgen van de wet worden hieronder kort toegelicht.
Goed onderwijs: minimumeisen voor kwaliteit
Goed onderwijs betekent dat iedere school verantwoordelijk is voor het geven van kwalitatief goed onderwijs. Dit begint er mee dat iedere school moet voldoen aan een wettelijke vastgesteld niveau van basiskwaliteit. Het voldoen aan deze basiskwaliteit is een voorwaarde voor de rijksbekostiging van een school. Om de basiskwaliteit van scholen in het funderend onderwijs te garanderen, is in de wet vastgelegd welke minimumleerresultaten (eindopbrengsten) van scholen worden verwacht.
Voor het basisonderwijs gaat het daarbij om de minimumresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en het gebied van rekenen en wiskunde. De manier waarop deze resultaten voor het basisonderwijs via het toezicht van de onderwijsinspectie worden vastgesteld, gemeten en beoordeeld is verder uitgewerkt in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ‘Leerresultaten’ (Staatsblad 2010, nr. 281) en in de ministeriële regeling ‘Leerresultaten PO’ (Staatscourant 2010, nr. 11392 van 21 juli 2010).
Uitgangspunten van de inspectie
In de AMvB is aangegeven welke uitgangspunten door de inspectie worden gehanteerd bij de meting en beoordeling van leerresultaten. Daarnaast is aangegeven welke procedure geldt bij wijzigingen in de systematiek van meting en beoordeling. In de ministeriële regeling zijn de (waarderings)normen op basis waarvan wordt vastgesteld of een school voldoende taal- en rekenresultaten boekt. Bij dit alles is een-op-een aangesloten op de werkwijze die de inspectie al toepaste via het bekende Toezichtskader PO. In de praktijk verandert er dus niet veel voor scholen.
Wel is het zo dat door de wettelijke verankering van de minimumleerresultaten als bekostigingsvoorwaarde, de overheid doortastender kan optreden wanneer de resultaten niet worden bereikt. Als een school slechte onderwijsprestaties levert en het onderwijsleerproces onvoldoende op orde heeft, spreekt de onderwijsinspectie het schoolbestuur daarop aan. Er is dan sprake van een zeer zwakke school. Wanneer het schoolbestuur [1]er niet in slaagt de kwaliteit tijdig te verbeteren, schakelt de inspectie de minister van onderwijs in. De wetswijziging geeft de minister de mogelijkheid om in zo’n geval (bekostigings)sancties te treffen. De meest vergaande sanctie bij ernstig of langdurig tekortschietende onderwijskwaliteit is dat de bekostiging van de school volledig wordt stopgezet. Dit komt neer op sluiting van de school.
Goed bestuur: functiescheiding intern toezicht − bestuur
Goed bestuur betekent dat ieder bestuur wordt geacht te functioneren volgens algemene principes van goed bestuur. Als onderdeel daarvan stelt de wet als voorwaarde dat iedere rechtspersoon die met publieke gelden scholen in stand houdt, het interne toezicht op het bestuur goed regelt (functiescheiding tussen intern toezicht en het bestuur). De organisatievorm is daarbij vrij. Het is daarmee niet verplicht een afzonderlijke raad van toezicht in te stellen. Zo kan ook een deel van het bestuur statutair worden belast met het intern toezicht. Denk bijvoorbeeld aan het algemeen bestuur dat toezicht houdt op het dagelijks bestuur. De functiescheiding is een wettelijk vereiste waaraan alle schoolbesturen uiterlijk 1 augustus 2011 moeten voldoen.
Verder introduceert de wet het instrument van de sectorcode van goed bestuur. Besturen dienen in hun verantwoording aan te geven volgens welke bestuurscode zij handelen en hoe daaraan invulling wordt gegeven. Wanneer wordt afgeweken van onderdelen van de code moet dit volgens het principe ‘pas toe of leg uit’ worden gemotiveerd. In dit verband heeft de vereniging PO-Raad begin 2010 een code goed bestuur vastgesteld, die daarbij kan worden gehanteerd.
Optreden bij wanbeheer
De wetswijziging geeft de minister de mogelijkheid om bij geconstateerd bestuurlijk wanbeheer, een aanwijzing te geven aan het adres van een schoolbestuur of de intern toezichthouder om orde op zaken te stellen. De aanwijzing bestaat uit één of meer maatregelen die het bestuur dan moet treffen om een einde te maken aan het wanbeheer. De gevallen waarin deze aanwijzingsbevoegdheid kan worden gebruikt, zijn limitatief in de wet opgenomen. Dit ter voorkoming van willekeur. De gronden zijn in het kort: financieel wanbeleid, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatig handelen en intimidatie of bedreiging. Wordt de aanwijzing niet opgevolgd dan kan dat aanleiding zijn verdere (bekostigings)sancties te treffen.
Goed onderwijs: minimumeisen voor kwaliteit
Goed onderwijs betekent dat iedere school verantwoordelijk is voor het geven van kwalitatief goed onderwijs. Dit begint er mee dat iedere school moet voldoen aan een wettelijke vastgesteld niveau van basiskwaliteit. Het voldoen aan deze basiskwaliteit is een voorwaarde voor de rijksbekostiging van een school. Om de basiskwaliteit van scholen in het funderend onderwijs te garanderen, is in de wet vastgelegd welke minimumleerresultaten (eindopbrengsten) van scholen worden verwacht.
Voor het basisonderwijs gaat het daarbij om de minimumresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en het gebied van rekenen en wiskunde. De manier waarop deze resultaten voor het basisonderwijs via het toezicht van de onderwijsinspectie worden vastgesteld, gemeten en beoordeeld is verder uitgewerkt in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ‘Leerresultaten’ (Staatsblad 2010, nr. 281) en in de ministeriële regeling ‘Leerresultaten PO’ (Staatscourant 2010, nr. 11392 van 21 juli 2010).
Uitgangspunten van de inspectie
In de AMvB is aangegeven welke uitgangspunten door de inspectie worden gehanteerd bij de meting en beoordeling van leerresultaten. Daarnaast is aangegeven welke procedure geldt bij wijzigingen in de systematiek van meting en beoordeling. In de ministeriële regeling zijn de (waarderings)normen op basis waarvan wordt vastgesteld of een school voldoende taal- en rekenresultaten boekt. Bij dit alles is een-op-een aangesloten op de werkwijze die de inspectie al toepaste via het bekende Toezichtskader PO. In de praktijk verandert er dus niet veel voor scholen.
Wel is het zo dat door de wettelijke verankering van de minimumleerresultaten als bekostigingsvoorwaarde, de overheid doortastender kan optreden wanneer de resultaten niet worden bereikt. Als een school slechte onderwijsprestaties levert en het onderwijsleerproces onvoldoende op orde heeft, spreekt de onderwijsinspectie het schoolbestuur daarop aan. Er is dan sprake van een zeer zwakke school. Wanneer het schoolbestuur [1]er niet in slaagt de kwaliteit tijdig te verbeteren, schakelt de inspectie de minister van onderwijs in. De wetswijziging geeft de minister de mogelijkheid om in zo’n geval (bekostigings)sancties te treffen. De meest vergaande sanctie bij ernstig of langdurig tekortschietende onderwijskwaliteit is dat de bekostiging van de school volledig wordt stopgezet. Dit komt neer op sluiting van de school.
Goed bestuur: functiescheiding intern toezicht − bestuur
Goed bestuur betekent dat ieder bestuur wordt geacht te functioneren volgens algemene principes van goed bestuur. Als onderdeel daarvan stelt de wet als voorwaarde dat iedere rechtspersoon die met publieke gelden scholen in stand houdt, het interne toezicht op het bestuur goed regelt (functiescheiding tussen intern toezicht en het bestuur). De organisatievorm is daarbij vrij. Het is daarmee niet verplicht een afzonderlijke raad van toezicht in te stellen. Zo kan ook een deel van het bestuur statutair worden belast met het intern toezicht. Denk bijvoorbeeld aan het algemeen bestuur dat toezicht houdt op het dagelijks bestuur. De functiescheiding is een wettelijk vereiste waaraan alle schoolbesturen uiterlijk 1 augustus 2011 moeten voldoen.
Verder introduceert de wet het instrument van de sectorcode van goed bestuur. Besturen dienen in hun verantwoording aan te geven volgens welke bestuurscode zij handelen en hoe daaraan invulling wordt gegeven. Wanneer wordt afgeweken van onderdelen van de code moet dit volgens het principe ‘pas toe of leg uit’ worden gemotiveerd. In dit verband heeft de vereniging PO-Raad begin 2010 een code goed bestuur vastgesteld, die daarbij kan worden gehanteerd.
Optreden bij wanbeheer
De wetswijziging geeft de minister de mogelijkheid om bij geconstateerd bestuurlijk wanbeheer, een aanwijzing te geven aan het adres van een schoolbestuur of de intern toezichthouder om orde op zaken te stellen. De aanwijzing bestaat uit één of meer maatregelen die het bestuur dan moet treffen om een einde te maken aan het wanbeheer. De gevallen waarin deze aanwijzingsbevoegdheid kan worden gebruikt, zijn limitatief in de wet opgenomen. Dit ter voorkoming van willekeur. De gronden zijn in het kort: financieel wanbeleid, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatig handelen en intimidatie of bedreiging. Wordt de aanwijzing niet opgevolgd dan kan dat aanleiding zijn verdere (bekostigings)sancties te treffen.
Dus, in dit hele verhaal blijven degenen waar het in wezen om gaat, leerlingen en leerkrachten, geheel buiten beeld. Zij zijn de stenen waar de managers een gebouw van moeten maken. Mensen, verengd tot objecten.
P.S.
Schande!
Schande!
Ger.
Reacties
Een reactie posten