Waarheid en werkelijkheid 2
DE HERSENEN VAN VROUWEN
‘Bij alle vergelijkingen die hij van groepen maakte heeft Broca de meeste informatie verzameld over de hersenen van vrouwen, in ieder geval meer dan van mannen. Men neemt namelijk aan dat die gemakkelijker verkrijgbaar was. Broca had niets tegen vrouwen’. [Dit is een interessante opmerking; vaak komt achter de opmerking ik heb niets tegen: ‘ ..., maar …’ ] ’Minderwaardige’ groepen zijn in de algemene theorie van het biologisch determinisme onderling verwisselbaar. Ze worden voortdurend naast elkaar geplaatst en elke kan de plaats innemen van elk van de andere. Men gaat er immers in het algemeen vanuit dat de samenleving de natuur volgt en dat de sociale klassen een weerspiegeling zijn van aangeboren waarden. Zo schreef de Duitse antropoloog E. Huschke in 1854: ’Negerhersenen hebben een soort ruggenmerg dat bij kinderen en vrouwen wordt aangetroffen en lijken bovendien op het type hersenen dat bij de hoger ontwikkelde apen wordt aangetroffen’ (in Mall, 1909, pp. (1-2).
De
bekende Duitse anatoom Carl Vogt schreef in 1864:
'Door hun afgeronde bovenkant en minder
ontwikkelde achterkwab lijken de
hersenen van negers op die van kinderen en door de uitstekende middenkwab op die
van onze vrouwen. [...] De volwassen neger heeft wat zijn verstandelijke vermogens
betreft iets van de aard van het kind, de vrouw en de zwakbegaafde
blanke. [...] Sommige stammen hebben staten gesticht met een typische
organisatievorm; maar voor het overige mogen we zonder meer stellen dat het gehele
ras, noch in het verleden noch in het heden ook maar iets
gepresteerd heeft dat bijdraagt aan de
vooruitgang van de
mensheid of dat de moeite van het bewaren waard is'. (1864, pp.183-192).
G. Hervé, een collega van Broca, schreef in 1881: ‘Mannen van het zwarte
ras hebben hersenen die nauwelijks zwaarder zijn dan die van een blanke vrouw’
(1881, p. 692). [...]
Broca’s
argument omtrent de biologische status berustte op twee soorten gegevens: de
grotere hersenen van mannen in de moderne samenlevingen en de veronderstelde
toename in de tijd van de ongelijkheid van de hersenen van mannen en vrouwen.’
Wie meent dat de onderzoekers van toen over één nacht ijs gingen vergist zich!
’ Zijn `(Broca’s) zeer uitgebreide onderzoek baseerde Broca op autopsieën die
hij in vier Parijse ziekenhuizen uitvoerde. Voor tweehonderdtweeënnegentig
mannelijke hersenen berekende hij een gemiddeld gewicht van 1325 gram;
honderdveertig vrouwelijke hersenen waren gemiddeld 1144 gram; honderdveertig
vrouwelijke hersenen waren gemiddeld 1144 gram en verschilden 181 gram ofwel
14% van het mannelijk gewicht. Broca begreep uiteraard dat dit verschil deels was
toe te schrijven aan de grotere lichaamslengte van de mannen. Een dergelijke
correctie had hij al eens toegepast om de Fransen van een Duitse aanspraak op
superioriteit te redden (p. 135). Toen wist hij de correctie tot in de fijnste
details door te voeren. Maar nu maakte hij geen aanstalten om alleen het effect
van de lichaamslengte te bepalen en hij stelde zowaar dat hij dat ook niet
hoefde. Tenslotte kan de grootte niet het totale verschil verklaren, want we
weten dat vrouwen niet zo intelligent als mannen zijn.’ (p.151)
Als je even door het – in onze ogen - groteske van de inhoud afziet, dan
zie je dat er methodologische fouten worden gemaakt die nu ook nog aan de orde
zijn. De prikkel om ‘ ‘zwarte zwanen’ te zoeken is geheel verdwenen door de
kracht van het vooroordeel. Met andere woorden; Er werd en er wordt nog steeds
gesjoemeld. De draad weer opnemend:
‘We kunnen ons afvragen of de geringe afmeting van vrouwelijke hersenen
uitsluitend bepaald wordt door haar kleine lichaam. Tielemans stelde deze verklaring
voor. Maar we moeten niet vergeten dat vrouwen gemiddeld iets minder
intelligent zijn dan mannen, een verschil dat we niet moeten overdrijven maar
dat niettemin reëel is. We mogen daarom veronderstellen dat de relatief kleine
omvang van de hersenen van de vrouw deels bepaald wordt door haar lichamelijke
en deels door haar intellectuele minderwaardigheid (1861, p. 153).
Om de veronderstelde toename in de tijd van de kloof vast te stellen nam
Broca de maten van de inhoud van prehistorische schedels uit de grot van L’
Homme Mort. Hij constateerde hier een verschil van slechts 90,5 c tussen mannen
en vrouwen, terwijl moderne populaties variëren tussen 129,5 en 220,7 cc.
Topinard, de belangrijkste leerling van Broca, verklaarde het in de tijd
toenemende verschil als een gevolg van het verschil in evolutionaire druk op de
dominante mannen en passieve vrouwen:
De man die in de strijd om het bestaan minstens voor twee vecht, die
alle zorgen en verantwoordelijkheid voor morgen draagt, die voortdurend de
omgeving en menselijke rivalen bestrijdt, heeft meer hersenen nodig dan de
vrouw, die hij beschermen en voeden moet, meer dan de honkvaste vrouw die door
geen enkele innerlijke bezigheid in beslag wordt genomen en wier rol het is
kinderen groot te brengen, te beminnen en passief te zijn (1888, p. 22).’
(p.152).’
De goede bedoelingen en de integriteit van Topinard betwijfel ik niet.
Hij zal naar eer en geweten zijn beroep beoefend hebben en ik zie geen enkele
reden om van kwade trouw uit te gaan. Maar je kunt hem en zijn collega's
vergelijken met reizigers die een uitermate moeilijk begaanbare weg volgen,
zich daar de grootst mogelijke moeiten voor getroosten, niet wetend dat het een
doodlopende weg is. Popper zou zeggen:
“Jongens, keer om, kies een andere weg, want dit gaat hem niet worden”. Maar
als je al zoveel hebt geïnvesteerd in je dwaalweg, is dat een schier onmogelijke
opgave. Kan het nog erger? Ja!
‘In 1879 maakte Gustave Le Bon, de opperste vrouwenhater uit Broca’s
school, van deze gegevens, gebruik bij de publicatie van wat wel de gemeenste
aanval op vrouwen in de moderne wetenschappelijke literatuur moet zijn (om
Aristoteles te verslaan moet men er nog een schepje bovenop doen). Le Bon was
niet zomaar iemand die zijn gal wilde spugen. Hij was een van de grondleggers
van de sociale psychologie en schreef een verhandeling over massagedrag die tot
op de dag van vandaag nog geciteerd wordt (La Psychologie des foules, 1895).
Zijn geschriften hebben grote invloed op Mussolini gehad. Le Bon concludeerde:
Bij de intelligentste rassen komt, net als bij de Parijzenaren, een
groot aantal vrouwen voor van wie de hersenomvang dichter bij die van de
gorilla staat dan bij de meest ontwikkelde hersenen van mannen. Deze
minderwaardigheid is zo duidelijk dat niemand er ook maar een moment aan
twijfelt; alleen de mate waarin dit het geval is, vraagt om een discussie. Alle
psychologen die de intelligentie van vrouwen onderzocht hebben, evenals die van
dichters en schrijvers, erkennen tegenwoordig dat ze de laagste vormen van de
menselijke evolutie vertegenwoordigen en dat ze dichter bij kinderen en wilden
staan dan bij een volwassen, beschaafde man. Ze blinken uit in wispelturigheid,
onstandvastigheid, afwezigheid van gedachten en onvermogen tot logisch denken
en redeneren. Ongetwijfeld bestaan er enkele bijzondere vrouwen die de
gemiddelde man ver achter zich laten maar zij zijn even uitzonderlijk als
wangedrochten die nu en dan geboren worden, net als bijvoorbeeld een gorilla
met twee hoofden; dientengevolge mogen wij hen volledig buiten beschouwing
laten (1879, p. 60-61). Le Bon deinsde evenmin terug voor de sociale implicaties
van zijn opvattingen.’ (152-153)
En dat is
cruciaal. Je kunt nu meewarig het hoofd schudden over zoveel
pseudo-wetenschappelijke onzin, het wordt andere koek wanneer die onzin
uitgangspunt wordt voor beleid, wanneer er maatschappelijke consequenties aan
worden verbonden, wanneer de aangehangen waarheid tot werkelijkheid wordt
verheven. De dramatische gevolgen daarvan hebben onze (groot)ouders in de
vorige eeuw ervaren. Laten we terugkeren tot Le Bon.
' Le Bon deinsde evenmin terug voor de sociale
implicaties van zijn opvattingen. Het voorstel van sommige Amerikaanse
hervormers om vrouwen net als mannen hoger onderwijs te laten volgen vervulde
hem met afschuw:
De wens hen
dezelfde opleiding te laten volgen en hen dus dezelfde doelen te laten
nastreven is een gevaarlijke hersenschim. [...] De dag waarop vrouwen, zodra ze
de bezigheden van ondergeschikt belang die de natuur hen heeft opgelegd
verkeerd te begrijpen, het huis verlaten en deelnemen aan onze strijd, op die
dag begint een sociale revolutie en alles wat de gewijde familiebanden bij
elkaar houdt zal dan verdwijnen’ (1879, p.62). Gould geeft dan de volgende
verwijzing: ‘Tien jaar daarna vreesde de vooraanstaande Amerikaanse, in de
evolutieleer gespecialiseerde bioloog E.D. Coupe de gevolgen in het geval dat
‘bij vrouwen een algemene atmosfeer van opstand zou ontstaan’. Mocht de natie
een dergelijke aanval te verduren krijgen’, aldus Cope (1890, p.2071), ’dan zou
die vele generaties daarna als een ziekte zijn sporen nalaten.’ Hij bespeurde
het begin van zo’n anarchie in de druk die vrouwen uitoefenden om ’mannen te
beletten met mate wijn te drinken en tabak te roken', en ook in het uiterlijk
van misleide mannen die het vrouwelijke stemrecht steunden: ’Sommige van die
mannen zijn verwijfd en hebben lange haren.’(153)
In het
naschrift van dit hoofdstuk verwijst Gould naar de Zuid-Afrikaanse antropoloog
P.V. Tobias. Hij gaat in op de methodologische complicaties van iets eenvoudigs
zoals het wegen van hersenen. Zij boodschap aan de onderzoekers van toen is: Stel
dat het waar is dat er een causaal verband is tussen de hoeveelheid
hersenweefsel en intelligentie, hoe hebben jullie die hoeveelheid exact kunnen
meten? Hij durfde het in 1970 aan:
‘[..] de mythe
[te ontmaskeren] dat groepsverschillen op het punt van de hersenomvang ook maar
enig verband zouden houden met intelligentie. Hij stelde zelfs dat nooit is
aangetoond dat, onafhankelijk van de lichaamslengte en andere vertekende
factoren, groepen op het gebied van de hersenomvang verschillen vertonen. Deze
conclusie klinkt de lezer misschien vreemd in de oren, zeker wanneer zij
afkomstig is van een bekende wetenschapper die op de hoogte is van de massale
hoeveelheid gegeven die over de hersenomvang zijn gepubliceerd. Wat is nu
eenvoudiger dan het wegen van hersenen? Haal ze eruit en leg ze op de
weegschaal. Niets daarvan. Tobias zette veertien factoren op een rij die de
zaak kunnen vertekenen. Deels hebben ze te maken met problemen omtrent het
meten zelf: op welke hoogte zijn de hersenen van het ruggenmerg gescheiden;
zijn de hersenen verwijderd of niet (de hersenvliezen omvatten de vliezen die
de hersenen bedekken en de dura mater, ofwel de dikke buitenste deklaag, weegt
50 tot 60 gram); hoeveel tijd is er na de dood verstreken; werden de hersenen
na de dood bewaard. In de meeste literatuur worden deze factoren niet goed
gespecificeerd en doorgaans kunnen de onderzoekingen van diverse wetenschappers
niet met elkaar worden vergeleken. En mochten we er al zeker van zijn dat
hetzelfde object onder dezelfde omstandigheden op dezelfde manier is gewogen,
dan gaat een tweede soort vertekening een rol spelen en wel de invloeden op de
hersenomvang die geen direct verband houden met de gewenste eigenschappen van
intelligentie of raciale verwantschap: het geslacht, de lichaamslengte, de
leeftijd, de voeding, de omgeving los van de voeding, het werk en de
doodsoorzaak . Dus in weerwil van duizenden gepubliceerde bladzijden en ondanks
tienduizenden proefpersonen concludeert Tobias dat we niet weten of zwarten
gemiddeld grotere of kleinere hersenen hebben dan blanken. Het is dan nog de
vraag of deze wetenschap van belang is. Toch was het voor de blanke
wetenschappers tot voor kort een vaststaand ‘feit’ dat blanke hersenen groter
zijn.
Veel onderzoekers hebben buitengewoon veel aandacht besteed aan eventuele groepsverschillen op het punt van
hersenomvang bij mensen. Hun ijver heeft
niets opgeleverd, niet omdat er geen antwoorden zijn maar omdat de antwoorden
zo moeilijk te vinden zijn en omdat de vooropgestelde meningen zo evident en
overheersend zijn. In het heetst van het debat van Broca met Gratiolet maakte
een van Broca’s verdedigers een naar eigen zeggen hatelijke opmerking die de
motivaties voor het meten van schedels uitstekend samenvat: ’Ik heb allang
gemerkt,’ aldus De Jouvencel (1861), p.465), dat degenen die het intellectuele
belang van de herseninhoud ontkennen in het algemeen een klein hoofd hebben.’
Om welke reden dan ook is eigenbelang van meet af aan de bron van dit mistige
onderwerp geweest.’ (157).
Dus, zijn waarheid
en werkelijkheid synoniem? Volgens Popper niet. ’Waarheid’ is altijd een
interpretatie van de werkelijkheid. Als er genoeg mensen zijn die een opvatting
omtrent waarheid delen, dreigt het gevaar dat die waarheid tot werkelijkheid
wordt verheven. Als vervolgens niemand de moed kan opbrengen naar ‘zwarte
zwanen’ te zoeken, kan die waarheid tot ideologie uitgroeien en als het niemand
meer wordt toegestaan, op straffe van ... het zelfs maar over het eventuele
bestaan van zwarte zwanen te hebben, zitten we in een totalitaire samenleving. ‘De
Waarheid’ heeft dan de werkelijkheid vervangen en daar waar ze niet
overeenstemmen wordt de werkelijkheid aangepast. Dat heet revolutie of ‘Wake-up’.
Je moet je er alleen bewust van worden dat je zintuigen en eigen gezond
verstand niet te vertrouwen zijn en er zijn tal van lieden maar al te bereid om
je bij dat bewustwordingsproces te helpen. Georges Carlin, de legendarisch Amerikaanse
standup comedian verwoordde het zo en ik parafraseer: ‘Iedereen heeft recht op
een eigen religie of waarheid. Beschouw ze als een paar goed passende, prettig zittende
schoenen. Maar dwing mij niet er ook op te lopen'!
Reacties
Een reactie posten