180 graden
Het blijft
een immer terugkerende vraag: ‘Wie/wat bepaalt de onderwijskwaliteit en is die
kwaliteit slechts te bepalen aan de hand van de door leerlingen gerealiseerde
output?’ Vragen in het verlengde hiervan zijn:
- Zijn tegenvallende resultaten per definitie te wijten aan manco’s aan de leerkrachtzijde?
- Zijn goede resultaten per defintie tot stand gekomen door de kwaliteit van de leerkracht?
Maar de overheersende vraag is toch: ‘Is de actor ‘leerling’ nog wel in beeld als medebepalend voor succesvol onderwijs?’ Sprekend over ‘onderwijskwaliteit’ gaat in een eerste reactie de aandacht uit naar de kant van het aanbod. Ik denk al heel lang, dat dit te maken heeft met het feit dat leerkrachten geschikter zijn als aangrijppunt voor ‘verbeteringen’ dan leerlingen. Dat een goede leerkracht aan bepaalde voorwaarden moet voldoen is duidelijk; de visie dat aan de leerlingzijde ook sprake is van leervoorwaarden, lijkt aan vanzelfsprekendheid te hebben ingeboet. Ik plaats in deze bijdrage twee uitersten tegenover elkaar. De eerste betreft de ‘oude’ opvatting dat leersucces ontstaat door een adequate verwerking van het aanbod door de leerling. Ik neem als voorbeeld maar weer eens Theo Thijssen. Hij beschrijft, als alterego van meester Staal, de gang van zake rond ‘de verhoging’ (daarmee doelend op het overgaan naar een volgende klas). Hierbij valt op te merken dat de leerlingen ‘verhoogd’ werden op grond van hun eigen prestaties. Thijssen beschrijft de gang van zake in zijn tijd (de jaren twintig van de vorige eeuw). Een aardig detail is, dat er herinneringen worden opgehaald van vroeger, dat moet dus in de 19e eeuw geweest zijn. Ik citeer:
- Zijn tegenvallende resultaten per definitie te wijten aan manco’s aan de leerkrachtzijde?
- Zijn goede resultaten per defintie tot stand gekomen door de kwaliteit van de leerkracht?
Maar de overheersende vraag is toch: ‘Is de actor ‘leerling’ nog wel in beeld als medebepalend voor succesvol onderwijs?’ Sprekend over ‘onderwijskwaliteit’ gaat in een eerste reactie de aandacht uit naar de kant van het aanbod. Ik denk al heel lang, dat dit te maken heeft met het feit dat leerkrachten geschikter zijn als aangrijppunt voor ‘verbeteringen’ dan leerlingen. Dat een goede leerkracht aan bepaalde voorwaarden moet voldoen is duidelijk; de visie dat aan de leerlingzijde ook sprake is van leervoorwaarden, lijkt aan vanzelfsprekendheid te hebben ingeboet. Ik plaats in deze bijdrage twee uitersten tegenover elkaar. De eerste betreft de ‘oude’ opvatting dat leersucces ontstaat door een adequate verwerking van het aanbod door de leerling. Ik neem als voorbeeld maar weer eens Theo Thijssen. Hij beschrijft, als alterego van meester Staal, de gang van zake rond ‘de verhoging’ (daarmee doelend op het overgaan naar een volgende klas). Hierbij valt op te merken dat de leerlingen ‘verhoogd’ werden op grond van hun eigen prestaties. Thijssen beschrijft de gang van zake in zijn tijd (de jaren twintig van de vorige eeuw). Een aardig detail is, dat er herinneringen worden opgehaald van vroeger, dat moet dus in de 19e eeuw geweest zijn. Ik citeer:
‘Verhogen’
199 […] Vanmiddag zijn we na vieren
even bij elkaar gekomen in het kamertje en we hebben afgesproken dat we maandag
‘verhoging’ houden. Koning z’n klas neemt morgenochtend afscheid, Van der Lee
trekt maandagochtend meteen in Koning z’n lokaal en in de loop van de morgen
verhuizen we de een na de ander. ’t Was in een wip geregeld en Reinier[1]
vroeg: ‘Vertellen jullie me nou ‘s, wat deed Van Arem (het oude schoolhoofd)
nou indertijd met die verhoging?’ Toen heeft Koning wat herinneringen opgehaald
aan die leuke komedie:
’n Paar dagen van te voren kwam Van Arem de klassen rond en vroeg geheimzinnig: ‘Krijg ik straks even ’t lijstje van de zittenblijvers?’ Dan schreven we onze zittenblijvers op ’n lijstje en Van Arem schreef ze in ’t kamertje over op ’n groot vel papier.
En dan kwam-ie op de dag van de verhoging met dat papier je klas binnen en vroeg: ‘Meneer, weten ze ’t al, wie overgaan en wie niet overgaan?’ Je zei dan: ‘Ja meneer, ze weten het al.’ ‘Prachtig,’ sprak hij dan, ‘dus dat zijn in deze klas…’ en hij las de namen plechtig op – en vroeg: ‘Klopt het, meneer?’ Je zei dat het klopte en hij ging zo’n beetje midden voor de klas staan met een gezicht alsof-ie speechen ging. Maar de speech bestond alleen uit: ‘Dan feliciteer ik degenen die verhoogd worden en de anderen weten zelf wel wat er aan gemankeerd heeft en ze moeten dus extra d’r lui best doen.
Zo, die zit; niet overgegaan? Eigen schuld!
’n Paar dagen van te voren kwam Van Arem de klassen rond en vroeg geheimzinnig: ‘Krijg ik straks even ’t lijstje van de zittenblijvers?’ Dan schreven we onze zittenblijvers op ’n lijstje en Van Arem schreef ze in ’t kamertje over op ’n groot vel papier.
En dan kwam-ie op de dag van de verhoging met dat papier je klas binnen en vroeg: ‘Meneer, weten ze ’t al, wie overgaan en wie niet overgaan?’ Je zei dan: ‘Ja meneer, ze weten het al.’ ‘Prachtig,’ sprak hij dan, ‘dus dat zijn in deze klas…’ en hij las de namen plechtig op – en vroeg: ‘Klopt het, meneer?’ Je zei dat het klopte en hij ging zo’n beetje midden voor de klas staan met een gezicht alsof-ie speechen ging. Maar de speech bestond alleen uit: ‘Dan feliciteer ik degenen die verhoogd worden en de anderen weten zelf wel wat er aan gemankeerd heeft en ze moeten dus extra d’r lui best doen.
Zo, die zit; niet overgegaan? Eigen schuld!
Maar het kan
nog vreemder. Je moet dit zien tegen de achtergrond dat je toen eerder te veel
dan te weing kinderen liet overgaan, iets wat nu ondenkbaar is. ‘Overgaan’ was
vooral de prestatie van de leerling, maar – en dat is wel saillant - het schoolhoofd besliste erover. Er zat al
een stukje ‘management’ verscholen; de leerkracht had het hele jaar met de
kinderen gewerkt, maar het hoofd had het laatste, beslissende woord. Terug naar
Theo Thijssen:
Nog vroeger had Kraak nóg andere manieren meegemaakt: de onderwijzers moesten een ranglijst van hun klas inleveren en het hoofd zocht dan voor de hele school de zittenblijvers uit. Op de dag dat-ie ‘verhogen’ kwam, was je als onderwijzer net zo nieuwsgierig als de kinderen, hoe zou ’t zijn uitgevallen. Dezelfde nieuwsgierigheid
En dit kwam de collega’s Troost en Veldman toch wel erg gortig over. Vanuit hun paradigma was het ondenkbaar dat een ‘buitenstaander’ op grond van een virtuele lijst zo’n belangrijke beslissing kon nemen. Hier heeft Thijssen in de dames Troost en Veldman een vooruitziende blik getekend:
Nog vroeger had Kraak nóg andere manieren meegemaakt: de onderwijzers moesten een ranglijst van hun klas inleveren en het hoofd zocht dan voor de hele school de zittenblijvers uit. Op de dag dat-ie ‘verhogen’ kwam, was je als onderwijzer net zo nieuwsgierig als de kinderen, hoe zou ’t zijn uitgevallen. Dezelfde nieuwsgierigheid
En dit kwam de collega’s Troost en Veldman toch wel erg gortig over. Vanuit hun paradigma was het ondenkbaar dat een ‘buitenstaander’ op grond van een virtuele lijst zo’n belangrijke beslissing kon nemen. Hier heeft Thijssen in de dames Troost en Veldman een vooruitziende blik getekend:
‘Maar had die man dan nooit ’s zo’n
vermoeden dat-ie wel ’s onrechtvaardig kon zijn?’ vroeg mevrouw Troost en
juffrouw Veldman vervolgde meteen: ‘En duwde jij hem dat dan niet onder z’n
neus?’
Het antwoord van Kraak heeft aan actualiteit nog niets verloren:
Het antwoord van Kraak heeft aan actualiteit nog niets verloren:
Kraak lachte.
‘Nou, ik héb er weleens herrie over gehad. Maar, zie je, de man had tot principe dat eigenlijk je hele klas te stom was om verhoogd te worden….en daar stuitte je knapste redenering op af.’
Met andere woorden: ‘De beleidsmaker heeft gesproken, einde discussie!’. De tweede visie wil ik iillusttreren aan da hand van de 1040 lesuren norm:
De verplichte norm van 1040 lesuren voor leerlingen, fel bevochten
door een vorig kabinet, is nu ter ziele. Dat blijkt uit de woorden van Marc
Mittelmeyer, bestuursvoorzitter van de scholenstichting Quadraam in Arnhem en
omgeving, volgens een artikel in’ De Stentor’van 12 december 2012. Opmerkelijk
in deze discussie is, dat de overheid
meent vast te kunnen stellen hoeveel lesuren er op jaarbasis nodig zijn, om tot
kwalitatief goed onderwijs komen, zonder hen die het onderwijs verzorgen daarin
te raadplegen. Staatssecretaris Sander Dekker moet aan het werk gezet worden om
de norm aan te passen om zo toe meer maatwerk te komen. We lezen er vrolijk
overheen, maar niemand denkt: ‘Zou Sander voor de klas gaan staan?’‘Nou, ik héb er weleens herrie over gehad. Maar, zie je, de man had tot principe dat eigenlijk je hele klas te stom was om verhoogd te worden….en daar stuitte je knapste redenering op af.’
Met andere woorden: ‘De beleidsmaker heeft gesproken, einde discussie!’. De tweede visie wil ik iillusttreren aan da hand van de 1040 lesuren norm:
Terug naar de
beginvraag: ‘Wie/wat bepaalt de onderwijskwaliteit?’ Thijssen schetst het
beeld van de hardwerkende leerkracht die
zonder inzet en motivatie van de leerling met lege haanden staat. Hoe haaks
daarop staan de woorden van Marc Mittelmeyer:
‘Het gaat erom dat de prestaties van
de leerlingen voldoende blijven. Daarvoor moeten scholen zich verantwoorden. Of
ze dit bereiken met meer lessen, innovatie of het bijscholen van hun
proffesionals is aan hen. Als het
resultaat maar goed is’.
Dat is een
ommezwaai van 180 graden. Het antwoord op de vraag wie de onderwijskwaliteit
bepaalt is veranderd van de goed gemotiveerde ijverige leerling naar de
professionele leerkracht, die zijn ‘ding’ ongeacht de omstandigheden kan doen.
Zou de waarheid dan toch in het midden liggen?
PS: Als we
ons de tijd van Thijssen als ‘rood’ voorstellen en het nu als ‘geel’, zou dan
oranje geen leuke optie zijn?
Reacties
Een reactie posten