Ploertig!
Theo Thjissen - de roemruchte onderwijzer en latere politicus uit de jaren twintig van de vorige eeuw -
beschrijft in één van zijn boeken hoe de schoolopziener (inspecteur) hem een bezoek bracht. Meester Staal (Theo Thijssen)
is dan net bezit met een taalles in de derde klas (groep 5). Hij schrijft
zinnetjes op het bord en de kinderen moeten die overschrijven in hun nieuwe
schrift, met één enkele lijn als lineatuur, dus zonder het hulplijntje om
hoogte van de letters aan te geven. Uit ervaring weet ik dat dat niet meevalt!
De opziener heeft kritiek op deze didactische benadering. Per slot van rekening
is domweg overschrijven een niet zo leerrijke bezigheid, tenminste; in de ogen
van een buitenstaander. Zuiver waarnemen, het geziene vasthouden en
reproduceren in de schrijfhandeling en de fijne motoriek vormen een
gecompliceerd samenspel. Wie enige ervaring heeft met bijvoorbeeld de
kniptechniek van jonge kinderen weet hiervan. Bovendien is foutloos
overschrijven niet zo simpel als men denkt. Een tweede punt waar de opziener
over valt is, dat Thijssen de kinderen op een lei de fouten laat verbeteren. En
je voelt het al aankomen: hét punt is natuurlijk dat dat verbeter-werk niet
meer gezien kan worden en dus ook niet gecontroleerd. Na het bezoek overdenkt
Thijssen een en ander:
‘ […]Maar wie rekent er eigenlijk op,
dat zo’n man de verhoudingen zó grenzeloos als kari-katuur ziet: dat ik, van
m’n eigen klas nota bene, de belager zou zijn en dat hij m’n eigen klas tegen
mij moet beschermen.
Dát is het wat me dwars zit: dat zo’n vreemde meneer geen ogenblik veronderstelt dat ik toch veel nader tot mijn eigen jongens en meisjes sta dan hij, dat ik toch de eerste zal zijn die ze vooruit wil brengen en de laatste om ze tegen te houden. Niets weet-ie van al m’n gezoek, van al m’n overwegingen, hij weet van niets van wat-ie ziet het waarom; maar dat is niet m’n grote grief; ook is het niet mijn grootste grief dat hij oordeelt zonder weten en zonder informeren. Maar hij begint met te onderstellen dat ik een soort monster ben: een onderwij-zer die z’n eigen klas, de kinderen waar –ie dag aan dag mee verkeert, kalmweg tekort doet. Het vervloekte lachje van wel te begrijpen van die kerel. Ik kan er razend om worden, dat ik dát verdragen heb.
‘k Ben er de hele middag nog beroerd van geweest. ‘k Heb 73 telkens m’n klas aan-gekeken en gedacht: als jullie dat nu eens wisten en begrijpen konden, dat er vanochtend een geweest is die daar maar doodgewoon aan twijfelde: of ik wel m’n best deed met jullie, ik, jullie mééster – wat zouden jullie dát ’n gemene kerel vinden, wat zouden jullie ‘m dat e-ventjes ánders hebben kunnen vertellen!
Dát is het wat me dwars zit: dat zo’n vreemde meneer geen ogenblik veronderstelt dat ik toch veel nader tot mijn eigen jongens en meisjes sta dan hij, dat ik toch de eerste zal zijn die ze vooruit wil brengen en de laatste om ze tegen te houden. Niets weet-ie van al m’n gezoek, van al m’n overwegingen, hij weet van niets van wat-ie ziet het waarom; maar dat is niet m’n grote grief; ook is het niet mijn grootste grief dat hij oordeelt zonder weten en zonder informeren. Maar hij begint met te onderstellen dat ik een soort monster ben: een onderwij-zer die z’n eigen klas, de kinderen waar –ie dag aan dag mee verkeert, kalmweg tekort doet. Het vervloekte lachje van wel te begrijpen van die kerel. Ik kan er razend om worden, dat ik dát verdragen heb.
‘k Ben er de hele middag nog beroerd van geweest. ‘k Heb 73 telkens m’n klas aan-gekeken en gedacht: als jullie dat nu eens wisten en begrijpen konden, dat er vanochtend een geweest is die daar maar doodgewoon aan twijfelde: of ik wel m’n best deed met jullie, ik, jullie mééster – wat zouden jullie dát ’n gemene kerel vinden, wat zouden jullie ‘m dat e-ventjes ánders hebben kunnen vertellen!
‘k Wou dat ik een ander baantje had,
waar me zoiets tenminste niet gebeuren kan. Op een kantoor, da’s ook niet
alles; daar is je chef er ook niet vies van je te verdenken van
‘plichts-verzuim’. Maar dat is toch beter te verdragen dan wat zo’n vent hier
mij durft te verwijten: plichtsverzuim tegen m’n eigen klas zelf, tegen
Hilletje en Leentje, tegen Fok en tegen Ma-rietje de Boer, tegen allemaal.
Dat’s eenvoudig ploertig, om zoiets in alle kalmte, ja, met een zeker genoegen
van iemand te veronderstellen.’
P.S. Dat is
zeker ‘ploertig”.
(bron: Theo Thijssen: Schoolland – Verzameld
werk/Theo Thijssen: bezorgd door Rob Grootendorst en Peter-Paul de Baar/
Amsterdam: Athenaeus-Polak & van Gennep, cop. 1995. ISBN: 9060055012)
‘.
Prachtig Ger! Voel het ook zo!
BeantwoordenVerwijderen