Wat is weten?
Als groepsleraar middenbouw, ik bedoel, als meester van groep 5, is spelling een punt van aanhoudende zorg. Als ik het zou moeten formuleren in termen van de troonrede dan zou ik het als volgt doen: ‘spelling zal ons voortdurend een zorg zijn!’ Even serieus, kinderen beginnen in groep drie met klankzuivere woorden, zoals je het hoort, schrijf je het. Natuurlijk onzin, want je hoort geen letters en je schrijft geen klanken. Dit terzijde. Maar als de klanken aan de l(tekens)etters gekoppeld zijn, komt het volgende probleem.
Ik doel natuurlijk op niet klankzuivere woorden. Dat wil zeggen: de klank die je hebt leren koppelen aan een teken, kan ook aan een ander teken gekoppeld worden en omgekeerd. M-aa-n – de middelste klank ‘aa’ kan óók door één ‘a’ gerepresenteerd worden in ma-nen. En die ene letter ‘a’ is aangeboden in het woordje ‘jas’ waar hij anders klinkt. Op dit fenomeen zijn diverse didactische hoogstandjes losgelaten. Wat te denken van de ‘lange Japen’(nee, niet Fransen, dat zijn rappers) en korte pukken!
Lange Japen: Korte Pukken:
‘aa’ zoals in maan ‘a’ zoals in pan
‘ee’ zoals in been ‘e’ zoals in pet
‘uu’ zoals in muur ‘u’ zoals in mus
‘oo’ zoals in boot ‘o’ zoals in bos
‘i’ zoals in vis
Deze laatste omdat de dubbele ‘i’ niet voorkomt.
Dit levert hetvolgende op als we de verlengingsregel toepassen:
ma-nen pan-nen
be-nen pet-ten
mu-ren mus-sen
bo-ten bos-sen
vis-sen
ma-nen pan-nen
be-nen pet-ten
mu-ren mus-sen
bo-ten bos-sen
vis-sen
Er is een methode die zegt: Lange Japen hebben pech, de letter(teken)dief haalt er eentje weg.
Korte Pukken zijn heel erg blij, de dubbelzetter zet er eentje bij.
Tal van didactische variaties zijn bedacht om de open en gesloten lettergreep inzichtelijk te maken. De praktijk leert, dat een geïsoleerde aanbieding van deze (en ook andere spellingsproblemen) weinig problemen opleveren. In ieder geval veel minder dan wanneer leerlingen spontaan schrijven. Deze merkwaardige discrepantie tussen het wel kennen van de regel, maar moeite hebben met de toepassing is niet nieuw. Theo Thijssen heeft er een boeiend stukje over geschreven. Ik kwam het tegen in ‘Schoolland’ [1]
Korte Pukken zijn heel erg blij, de dubbelzetter zet er eentje bij.
Tal van didactische variaties zijn bedacht om de open en gesloten lettergreep inzichtelijk te maken. De praktijk leert, dat een geïsoleerde aanbieding van deze (en ook andere spellingsproblemen) weinig problemen opleveren. In ieder geval veel minder dan wanneer leerlingen spontaan schrijven. Deze merkwaardige discrepantie tussen het wel kennen van de regel, maar moeite hebben met de toepassing is niet nieuw. Theo Thijssen heeft er een boeiend stukje over geschreven. Ik kwam het tegen in ‘Schoolland’ [1]
Meester Staal – zeg maar Theo Thijssen, want het werk is sterk autobiografisch , is zeven weken ziek geweest. Na terugkeer van een periode van ziek zijn, geeft meester een dictee. Hij dicteert de zinnen, gerelateerd aan de actuele situatie, woord-voor-woord. Hij doet dat zo dat hij de leerlingen ertoe verleidt te anticiperen en ze dan op het laatste moment op het verkeerde been te zetten. “De meester is zeven weken ziek geweest”, was hij voornemens te dicteren, maar na het woord ‘ziek’ riep al een leerling ‘geweest’, dus besloot meester de zin te vervogen met: “De meester is zeven weken ziek… thuis… geweest”. De kinderen namen de uitdaging aan en in plaats van een dictee ontstond een steekspel tussen leerkracht en klas, een genot om te lezen. En passant wordt er toch heel wat spelling geoefend.
’t Was anders een raar dictee; dat viel me op toen ik ’t van de week nakeek. Veel fouten waren er niet, maar de netheid hield niet over. […]. Gisterochtend in het speelkwartier kluwden er wat meisjes om me heen: ze schenen onder elkaar ’t er al over gehad te hebben en toen tot een gezamenlijke poging hebben besloten: ‘Meester, laten we straks weer zo’n aardig dictee doen, u weet wel, zo’n eigen bedacht’. Niet de spelling, maar het creatieve taalspel stond de meiden voor ogen! Een volledig ongepland en toevallig tot stand gekomen motivatie om met taal en stiekem toch spelling aan de slag te gaan. Meester geeft toe. Na de pauze: dictee:
‘Maar toen we goed en wel weer binnen zaten, heb ik toch iets in die geest gedaan: telkens mocht één van de kinderen een zinnetje bedenken, natuurlijk geen raar of mal zinnetje, geen lolletjes, want dan gingen ze weer lelijk schrijven, dat had ik maandag gemerkt. En in elk zinnetje moest minstens één moelijk woord zitten.[…]. Om tactische redenen had ik Fok de eerste beurt gegeven. Ik dacht: jij zult d’r wel een mop van willen maken en dan kan ik dat meteen de kop indrukken. Mar Fok bleek de ernstigste van allen te zijn en gaf ons de eerste zin: ‘Ons school hééft zes klassen’. Het woordje ‘heeft’ sprak hij met zekere wellust uit. Ik vond de zin wel wat droog, als inzet, en vroeg: ‘Waarom nem je dat zinnetje nu juist?’ Fok grijnsde wreed en antwoordde: ‘Datte de ezels klasen schrijven in plaats van klassen’. En uit eerbied voor dat motief heb ik ’t zinnetje geschikt verklaard; en toen is de ene brave vaststelling na de andere gevolgd.
En ik zou lust hebben hier een klein prozagedicht te schrijven, over zo’n mooie overwinning van de school, die van zo’n straatjongen als Fok een ogenblik een geraffineerd taalmethodieker maakt en over dat solide, bewuste weten van Fok, dat ‘klasse’ met twee ‘s’ geschreven wordt en over z’n heerlijke minachting voor de ezels die dát nog niet weten…
Als ik gisteravond niet met m’n eigen ogen in Fok z’n dictee juist dat woordje ‘klassen’ met één ‘s’ had zien staan! Ik zal maandag daarover mijn vriend Fok vrolijk onderhouden en daarbij herhalen zijn eigen woorden over de ezels…
‘Maar toen we goed en wel weer binnen zaten, heb ik toch iets in die geest gedaan: telkens mocht één van de kinderen een zinnetje bedenken, natuurlijk geen raar of mal zinnetje, geen lolletjes, want dan gingen ze weer lelijk schrijven, dat had ik maandag gemerkt. En in elk zinnetje moest minstens één moelijk woord zitten.[…]. Om tactische redenen had ik Fok de eerste beurt gegeven. Ik dacht: jij zult d’r wel een mop van willen maken en dan kan ik dat meteen de kop indrukken. Mar Fok bleek de ernstigste van allen te zijn en gaf ons de eerste zin: ‘Ons school hééft zes klassen’. Het woordje ‘heeft’ sprak hij met zekere wellust uit. Ik vond de zin wel wat droog, als inzet, en vroeg: ‘Waarom nem je dat zinnetje nu juist?’ Fok grijnsde wreed en antwoordde: ‘Datte de ezels klasen schrijven in plaats van klassen’. En uit eerbied voor dat motief heb ik ’t zinnetje geschikt verklaard; en toen is de ene brave vaststelling na de andere gevolgd.
En ik zou lust hebben hier een klein prozagedicht te schrijven, over zo’n mooie overwinning van de school, die van zo’n straatjongen als Fok een ogenblik een geraffineerd taalmethodieker maakt en over dat solide, bewuste weten van Fok, dat ‘klasse’ met twee ‘s’ geschreven wordt en over z’n heerlijke minachting voor de ezels die dát nog niet weten…
Als ik gisteravond niet met m’n eigen ogen in Fok z’n dictee juist dat woordje ‘klassen’ met één ‘s’ had zien staan! Ik zal maandag daarover mijn vriend Fok vrolijk onderhouden en daarbij herhalen zijn eigen woorden over de ezels…
Dit is herkenbaar. Je hebt uitentreuren iets uitgelegd en denkt verder te kunnen gaan. Maar dan lijkt of een boosaardig wezen heel het breiwerk heeft uitgehaald. Thijssen verwonderd zich ook over zoveel kennelijke ‘domheid’.
Maar bij zo’n komisch stukje tragiek vraag je je tocj ook wel ’s af: weten wij eigenlijk wel altijd wat er in zo’n kinderhoofd gebeurd, als er een ‘taalfout’ geschreven is – en als er een taalfout vermeden is. Tien jaar geleden zou ik tegen zo’n fout als ‘klasen’ wel het remedie geweten hebben: het Fok nóg duidelijker uit te leggen’. Maar nu denk ik: Fok wéét het net zo goed als ik, getuige zijn motivering van dat zinnetje met ‘klassen’ en toch maakt hij de fout. Wat is ‘weten’ bij een kind?
Ja, Ja, goed beschouwd is onderwijzen het onmogelijkste werk dat er bestaat […].
P.S. Als je de CITO score van een kind weet, weet je dan wat dat kind weet???
[1] Theo Thijssen: Verzameld werk II: Bezorgd door Rob Grootendorst en Peter- Paul de Baar – Schoolland/De gelukkige klas/Het grijze kind. Amsterdam: Athenaeus-Polak & Van Gennep, cop. 1995 p. 191/192
Reacties
Een reactie posten