Het had niet zo kunnen zijn, maar was het wel.


De rook is nauwelijks opgetrokken rond de IN-Holland affaire, of een nieuw ‘schandaal’ dient zich aan: ‘Diplomafraude bij Landstede’, kopt dagblad ‘De Stentor’ op 4 juni jongstleden.
De bijlage ‘Spectrum’ wijdt hier een uitgebreid artikel aan. Deze negatieve publicaties moeten hen die niet rechtstreeks bij het onderwijs betrokken zijn als niet te verklaren voorkomen. Zij hebben misschien weleens gespiekt tijdens een proefwerk, maar dat leraren en schooldirecties zich schuldig zouden maken aan oneerlijke praktijken wordt als schokkend ervaren. Juist de personen aan wie je je opgroeiende kind toevertrouwd blijken niet te vertrouwen. Ik keur malafide handelingen niet goed, maar wil toch enige nuances aanbrengen.

Wat is er aan de hand?
Aan twintig ICT studenten die in 2010 afstudeerden, is op ondeugdelijke gronden een diploma verstrekt. ‘De insptectie laat in zijn rapportage geen spaan heel van de werkwijze van Landstede. […] Officieel moesten ze in het kader van hun opleiding 400 uur stage lopen, door invoering van een nieuw systeem allemaal in de laatste periode van het schooljaar. Er bleken te weinig plekken, de studenten kregen daarop vrijstelling van stage en hoefden ook geen alternatief programma te doorlopen. Ze waren gewoon vrij, maar kregen toch hun diploma niveau 4.
De lezing van bestuurslid Mark Westenberg, is, dat er uit twee kwaden moest worden gekozen. ‘Of de studenten in strijd met toezeggingen die waren gedaan door één docent, toch nog op stage sturen, of ze het diploma verstrekken, op basis van hun eerder verworven stage-ervaring en schoolprestaties. We hebben voor het laatste gekozen, ook al wisten we dat we daarmee in strijd met de wet handelden’. Waarvan akte. Mark staat nog steeds achter deze keuze. Bovendien bleek er creatief te zijn omgegaan met absentiecijfers. Volgens een ingewijde is door directie en college van bestuur aan een groep docenten ‘opdracht gegeven om de absentiecijfers met terugwerkende kracht aan te passen om de presentie op te poetsen.


Dergelijke praktijken, hoe laakbaar ook, komen niet uit de lucht vallen. Het is niet zo dat directies en besturen er willens en wetens op uit zijn te ‘frauderen’. Er zit meer achter. Om dat te zien moeten we de blik richten op de manier waarop ons onderwijs georganiseerd is.
          In 2007 werd een parlementaire enquête gehouden met als inzet, de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia en de [contra-productieve] resultaten. Het eindrapport van de commissie Dijsselbloem was vernietigend, maar de ondervraagde bewindslieden waren eensgezind; het beleid was prima, de uitvoering deugde niet! En de veranderings-trein denderde vrolijk voort.
Wat is er aan de hand?
Het neo-liberale marktdenken dat begin jaren tachtig van de vorige eeuw vanuit Amerika overwaaide bleek een krachtig middel om de economie tot grote hoogte te stuwen. Het werkte uitstekend voor (beursgenoteerde) productiebedrijven. Afzet en productie van goederen genereerden aanzienlijke winsten en maakten de V.S. wereldleider. Wat goed is voor het één, moet óók werken voor het ander, zo meende men. Dus het neo-liberale markt- denken werd ook toegepast in ‘non-profit’ organisaties, zoals onderwijs, zorg en diensten. Ook die moesten aan het marktmechanisme worden overgelaten. Deze sectoren werden dus in termen van ‘producten’ beschreven en ook als zodanig ter hand genomen. En als we het onderwijsbeleid van pakweg 1982 tot aan nu onder de loep nemen, dan zien we dat deze ontwikkeling naar ‘vermarkting’ zich razendsnel heeft voltrokken. Decentralisatie was het toverwoord. Geen bevoogdende overheid; scholen zijn zelf in staat hun onderwijs in te richten en moeten autonoom zijn. De overheid zou daarbij op afstand toezicht houden. Zo zou de bureaucratie ook afnemen. Tot zover het papier, nu de realiteit.
           Onderwijs is geen product. Een onderwijsorganisatie is geen beursgenoteerd productiebedrijf; onderwijs genereert geen geld, maar kost geld! Het is niet ‘money-making’ maar ‘money-taking’! Hoe komen onderwijsorganisaties aan geld? Dat krijgen ze, via de Lumsum-financiëring, van de overheid. Ondertussen heeft zich een andere ontwikkeling voltrokken: de professionalisering van besturen. Waren vroeger de dokter, notaris en dominee in hun vrije tijd – en pro deo-  het schoolbestuur, nu kwamen de managers ten tonele en allerminst pro deo. Zij eigenden zich riante verdiensten toe en realiseerden prestigieuze vastgoedprojecten. Niet de scholen werden autonoom maar de besturen. Omdat onderwijs geen geld genereert moest dat geld ergens vandaan komen. De enige manier om verstrekte gelden binnnenboord te houden is; de uitgaven beperken. Dus, minder leraren, minder contact uren en, o wonder, het is ook allemaal nog didactisch verantwoord, getuige ‘het nieuwe leren’.
         Niet alleen de bestuurders, maar ook de leraren moesten professionaliseren. Het competentie-gericht management diende zich aan. Om leraren in de pas te laten lopen met het management moesten zij op competenties worden aangestuurd, in hun Persoonlijk Ontwikkelings Plan aangeven hoever ze daarin gevorderd waren en hoe verder door te ontwikkelen.
 Dat onderwijs geen product is dat je kunt maken drong en dringt niet door tot hen die het beleid maken. Het benaderen van onderwijs als zou het om koekjes bakken gaan en het navenant managen, overspoelde scholen met irreële eisen en verwachtingen. Er moest opbrengstgericht worden gewerkt, toetsgekte brak uit, protocollen, handelingsplannen, trendanalyses, de hele rimram werd over leerkrachten uitgestort. Ton van Haperen – auteur van ‘De ondergang van de Nederlandse leraar’ -  vergeleek de uitwerking van de recente onderwijsvernieuwingen met die van de neutronenbom; de gebouwen blijven overeind, maar iedereen die zich er in bevindt ligt op apegapen.
Scholen worden afgerekend op toetsresultaten en slagingspercentages. Met onderbezetting en niet voldoende bevoegde leerkrachten, iedereen kon immers via een verkorte cursus zij-instromer worden, minder contacturen en management dat vanuit haar parallele, virtuele werkelijkheid  geen enkele binding had met de realiteit, holde de kwaliteit achteruit. De reactie? Nog meer planning, controle en verandering. Directies en schoolteams kwamen met de rug tegen de muur te staan. Het valt niet goed te praten dat er gesjoemeld wordt, maar zou leraren iets menselijks vreemd zijn? De druk, het gehijg in de nek en de opgeklopte verwachtingen deed het water de scholen naar de lippen stijgen. En dan maken katten in nood rare sprongen.


De kamerleden  Boris van der Ham (D66) en Jaques Biskop (CDA) willen van de minsiter weten hoe zij aankijkt tegen het feit dat ROC Landstede te Zwolle niet rechtsgeldige diploma’s heeft verstrekt aan studenten.‘Ik wil weten hoe ernstig zij dit inschat en of ze het als een incident beschouwt’, aldus Jaques Biskop in een toelichting. ‘Met INHolland in gedachten heb ik er weinig zin in dat we bij het MBO hetzelfde krijgen’. En jawel, daar is de gevleugelde zinsnede: ‘Het kan niet zo zijn dat een leerling een diploma krijgt op basis van niet geleverde prestaties. Dat bestuurders vette bonussen opstrijken op dezelfde basis is hier een pikant detail. Naar aanleiding van de aanwezigheidsadministratie merkt Biskop op: ‘Als we niet niet kunnen vertrouwen op de aanwezigheidsadministratie, dan deugt de hele bekostingssystematiek niet meer’. En dat is dan weer een heldere analyse, de bekostigingssystematiek deugt van geen kante. Het geld komt op de verkeerde plek. De heren van der Ham en Biskop hebben terecht vragen. Zij saan echter voor het verkeerde  loket. Door de decentralisatie van de macht staat de minister met lege handen. En zo zien we hoe de hond in zijn eigen staart bijt!

P.S. Het kon toch zo zijn!




Reacties

Populaire posts van deze blog

Ode aan meneer Kip

Open dag, ja leuk!!!

Waarheid en werkelijkheid 2